Anno 2025 blijft “The Godfather” een iconische klassieker — een film die hele generaties in zijn greep houdt. Maar achter de schermen ging het er allesbehalve filmisch aan toe. De totstandkoming van deze legendarische maffiafilm kon alleen dankzij keiharde onderhandelingen, deals met échte onderwereldfiguren en zelfs wat omstreden castingkeuzes. William ‘Big Billy’ D’Elia, ooit leider van de beruchte Bufalino-familie, stond er middenin. Wat er precies speelde? Verrassend veel meer dan ooit werd gedacht.
Wanneer Marlon Brando de maffia belt
Laten we even terugspoelen naar de winter van 1971 in Pennsylvania. Op een doodgewone werkdag rinkelt de telefoon bij ABS Contracting — één van de vele bedrijven van Russell Bufalino. Billy D’Elia neemt op, niet wetend dat aan de andere kant een stem klinkt: “Hallo, met Marlon Brando voor meneer Bufalino.” Billy denkt: zeker een grap. Maar Russell draait zich om, neemt bloedserieus de hoorn over met een strakke blik en beantwoordt de beroemde acteur. De échte Don ontmoette dus de Hollywood-Don.
Brando wilde zich écht verdiepen in het maffiaklimaat voor zijn rol als Vito Corleone. En raad eens wie hem moest inspireren? Juist, Russell Bufalino, die veel meer invloed had op de productie dan de gemiddelde bioscoopganger ooit kon vermoeden.
Brando, Coppola en spanning rond de casting
Hoewel Brando ooit een ster was — denk aan zijn Oscar in 1955 voor “On the Waterfront” — liep zijn carrière begin jaren zeventig stroef. Regisseur Francis Ford Coppola zag echter iets unieks in hem: iemand die Vito Corleone krachtig en bedachtzaam kon neerzetten, zonder de platgelopen clichés. Helaas dacht de top van Paramount Pictures hier anders over; ze waren niet happig op Brando. Hij wist ze pas te overtuigen door zélf auditie te doen — een zeldzaamheid voor een ster van zijn kaliber.
Uiteindelijk stonden naast Brando onder meer James Caan, Robert Duvall en Al Pacino op de set. Maar Brando had nog maar één wens: praten met iemand uit het echte milieu. Iedereen wees stiekem naar Russell Bufalino. En dat bracht het filmen op een onverwachte koers.
De Italiaanse lobby: sabotage en chantage in New York
De start van de opnames werd bijna geblokkeerd door de Italian American Civil Rights League van Joe Colombo, destijds hoofd van de Colombo-familie in New York. Wat begon als protest tegen discriminatie van Italianen in de media, escaleerde razendsnel. Staten Islanders lezen het misschien nog in het archief van het lokale AD: journalisten werden geïntimideerd, vrachtwagens aangevallen en zelfs in brand gestoken — allemaal omdat men vond dat “The Godfather” een negatief Italiaans beeld zou schetsen.
- Winkeliers werden gedwongen stickers van de league op hun ramen te plakken
- Filmploegen werden bedreigd en apparatuur verdween spoorloos
- De Teamsters (de machtige vakbond) legden het werk zelfs plat
Billy D’Elia beschreef het als regelrechte chaos. De druk werd pas minder nadat tussenpersonen, onder wie Russell Bufalino, er met de league uitkwamen: het woord ‘maffia’ verdween uit het script, er zou een miljoen dollar naar de league gaan én een groots premièrefeest in New York volgen. Naast ondergrondse deals bracht het voor heel even rust op de set.
“Oh ja, en veel figuranten hadden een bijbaan bij de maffia”
Het filmteam dacht even adem te halen — maar niet lang, want de echte gangsters verdwenen niet uit beeld. Integendeel: ze hingen rond in cafetaria’s in Little Italy, en sommige kregen zelfs een rol. Een opvallend voorbeeld: Lenny Montana. Oorspronkelijk ingehuurd als bodyguard voor maffiabaas Andy Russo, verscheen hij op de set met een gestolen cameralens (teruggebracht na vermaning door Russell), maar mocht uiteindelijk Luca Brasi spelen. Zijn stuntelige eerste scène met Brando — die te authentiek was om eruit te knippen — zit nog altijd in de film.
‘Johnny Fontane’ — wie zíjn rol kreeg, was geen toeval
Beroemd werd ook de strijd om het personage Johnny Fontane, een knipoog naar Frank Sinatra. Crooner Al Martino (bekend van “I Love You Because”) smeekte om de rol, maar Coppola wilde liever Vic Damone. Tot Russell Bufalino ingreep: plots haakte Damone af en kreeg Martino wat hij wilde. Zo werd zelfs een zangcarrière in Nederland ineens weer relevant; Martino’s hit ‘Spanish Eyes’ stond in Rotterdam nog lang in de jukeboxen.
Op hetzelfde moment was James Caan kind aan huis bij de maffia — slapen, eten en borrelen bij Johnny D’s, een restaurant dat in de jaren ’70 tot diep in de nacht open was. Dit gaf de film een ongekend realisme — en soms een tikkeltje riskante sfeer.
Brando en de ‘Don’: vriendschap met scherpe randjes
De samenwerking tussen Brando en Russell was complex. Russell liet Brando typische Don-maniertjes zien, zoals zijn bedachtzame, zachte stem. Maar hij vertrouwde Brando niet helemaal; eenmaal in een jolige bui na een lange draaidag trok Brando, enigszins beschonken, op de set zelfs zijn broek naar beneden als grap — tot hij zich realiseerde hoeveel “echte jongens” van de Bufalino-familie tussen de figuranten stonden. Brando haastte zich vervolgens om zijn excuses aan te bieden — je weet in Brooklyn tenslotte nooit wie er écht voor je staat.
Rust op de set — en het succes van een klassieker
Dankzij een wankel maar effectief akkoord met de maffia kon “The Godfather” zonder verdere incidenten afgemaakt worden — de meeste betrokkenen hielden er goede, soms zelfs levenslange, contacten aan over. Vandaag de dag kijken we misschien vooral naar het acteerwerk, het tijdsbeeld en de cinematografie. Maar wie in de buurt van Amsterdam weleens in een Italiaans restaurant zit, weet: sommige verhalen zijn geen fictie. Sommige rollen waren onvervalst echt.
(Gebaseerd op “The Life We Chose: William ‘Big Billy’ D’Elia and The Last Secrets of America’s Most Powerful Mafia Family” van Matt Birkbeck, met toestemming vertaald en bewerkt voor de Nederlandse lezer)